Het staat in de wandelgangen inmiddels bekend als de ‘methode Ben Bot’ volgens NRC Handelsblad van 5 en 6 maart. Het NRC bracht afgelopen weekend een intrigerende reconstructie van de lobby-praktijken van voormalig minister en diplomaat Ben Bot. De methode Ben Bot, zo lezen we, staat voor lobby praktijken met een hoog achterkamer gehalte en oneigenlijke koehandel waarbij publieke en private belangen op een schimmige manier vermengd worden. Ervan uitgaande dat deze  reconstructie de waarheid niet al te veel geweld aan doet, leidt dit tot een aantal ongemakkelijke conclusies over de praktijk van lobbyen en betekenis hiervan voor onze democratie.

Ten eerste, en het meest voor de hand liggend, rijzen er vragen over de professionaliteit en integriteit van de individuele lobbyist. Het met elkaar verweven van verschillende dossiers, met afwisselend een commercieel en publiek belang, is vanuit politiek-strategisch oogpunt simpelweg onderdeel van een tactisch schaakspel. Maar het is verre van integer. Het op voorhand duidelijk maken van de intenties van een afspraak met een politicus of publiek functionaris hoort bij een professioneel lobbytraject.

Een tweede complex vraagstuk, waar deze reconstructie de vinger op legt, is de verweving van publieke en private belangen. Iemand die afwisselend werkzaam is binnen zowel de publieke en private sector krijgt hier onvermijdelijk mee te maken. Transparency International bepleit een adempauze of afkoelingsperiode van 2 jaar tussen politieke functies en specifieke functies binnen het bedrijfsleven om belangenverstrengeling te voorkomen. Dat lijkt op het eerste gezicht een goede oplossing. Alleen, binnen twee jaar verdwijnen goede persoonlijke netwerken niet in het niets. En het gemiddelde wetgevingstraject duurt nog altijd langer dan twee jaar. Een periode van twee jaar kan de ergste kou uit de lucht halen, maar is geen blijvende oplossing om belangenverstrengeling te voorkomen. En dan komen we weer bij de eerste kwestie uit, professionaliteit en persoonlijke integriteit spelen hier een grote rol en daar is geen gemakkelijke oplossing voor te vinden.

Ten derde wordt het ‘achter-gesloten-deuren’ karakter van veel lobby-praktijken als problematisch benoemd, het zou de reputatie van de politiek en het openbaar bestuur bezoedelen. Dat is voor een deel een terechte observatie. Een observatie die met name stand houdt als je ervan uitgaat dat achter gesloten deuren automatisch oneigenlijke invloed plaatsvindt, in plaats van een goed gefundeerde discussie. Het interessante is dat uit onderzoekblijkt dat de kwaliteit van argumentatie en overleggen juist ook kan verbeteren wanneer deze niet onmiddelijk transparant is. Het komt het onderlinge vertrouwen ten goede wanneer men in openheid en geborgenheid met elkaar van gedachten kan wisselen en de verschillende opties kan aftasten zonder daarbij meteen publiekelijk gezichtsverlies te leiden.  Hieruit blijkt dat transparantie en lobbyen in achterkamertjes niet zo zwart-wit van elkaar te scheiden zijn als per definitie goed en slecht.

Transparantie leidt niet een-op-een tot minder oneigenlijke beïnvloeding en het achter gesloten deuren plaatsvinden van onderhandelingen levert niet per definitie oneigenlijke invloed op. Transparantie wordt ook hier, zoals ik eerder op dit blog al schreef, automatisch in verband gebracht met het verminderen van oneigenlijke invloed. Uiteraard is dat mogelijk, maar noodzakelijk is dat zeker niet. Een transparante lobby heeft vooral de functie van het inzichtelijk maken wie de spelers op de politiek-bestuurlijke vierkante kilometer van Den Haag zijn, elders in het land en, niet te vergeten, in Europa en op internationaal vlak. Dat is in democratisch opzicht bijzonder relevant, omdat wij als burgers van Nederland en Europa dan zicht hebben op het maatschappelijke speelveld dat een belang heeft bij veel wetgevingstrajecten.

Is er een uitweg uit deze situatie? Voor een deel ligt dat bij de integriteit en professionaliteit van lobbyisten en belangenorganisaties. Maar voor het andere deel, komen we uit bij de vierde en wellicht meest ongemakkelijke observatie. De methode Ben Bot, en andere ondoorzichtige lobbypraktijken zeggen niet alleen iets over lobbyisten zelf. Het ogenschijnlijke succes van dit soort praktijken zegt ook iets over de kwaliteit van het openbaar bestuur. Het is dan inderdaad aan het openbaar bestuur om in dit proces transparant te zijn over met wie ze in gesprek zijn over bepaalde wetgevings- en uitvoeringstrajecten (zodat iedereen zicht heeft op het speelveld aan belangen). Daarnaast, en dit is het cruciale punt,  publiek gekozen of benoemde functionarissen zijn ook zelf verantwoordelijk voor een goed afgewogen oordeel op basis van een gedegen afweging van diverse maatschappelijke belangen. Dus het tegen elkaar uitspelen van verschillende publieke instanties, zoals aangehaald in de NRC reconstructie, scoort  op de persoonlijke integriteitsschaal van een lobbyist laag. Maar het scoort op de democratische meetlat ook niet bijzonder hoog: Het is aan het openbaar bestuur om hier effectief weerstand tegen te bieden. De afweging van maatschappelijke belangen, wat een democratie in de kern is, vraagt veel van de responsiviteit, rechtmatigheid en verantwoording van het openbaar bestuur. En dat is wellicht de meest ongemakkelijke en tegelijk meest fundamentele observatie die je naar aanleiding van Ben Bot’s lobbypraktijken kunt trekken.